Artikelindex

Preek 9 april 2017, Palmzondag

Bijbeltekst: Johannes 12: 12-24

A. Keuze van Jezus

Johannes, de laatste evangelist, vertelt de intocht iets anders dan Mattheüs, Marcus en Lucas, en daarmee legt hij de accenten anders.

Jezus komt vanaf Bethanië, aan de andere kant van de Olijfberg,

waar hij was bij Maria en Martha, en waar hij hun broer Lazarus had opgewekt uit de dood.

Jezus en zijn leerlingen dalen vanaf de Olijfberg af naar Jeruzalem, en wel lopend, te voet. Jezus zit dus nog niet op een ezel.

Een menigte komt uit Jeruzalem, ze hebben het gerucht van de opwekking van Lazarus gehoord, en daarom hebben ze palmtakken in hun handen.

Palmtakken, die sinds de opstand van de Makkabeeën, 200 jaar eerder,

golden als symbool van joods verzet tegen buitenlandse overheersers,

en van overwinning door eigen kracht.

De menigte ziet Jezus als leider voor hun nationale gevoelens.

Iemand die een dode kan opwekken, wat kan die niet nog meer?

Ze gaan een held verwelkomen en binnenhalen.

Ze roepen daarbij een zin, die ze blijven herhalen:

“Hosanna, gezegend Hij, die komt in de naam van de Heer.”

Dat is een regel uit Psalm 118,

de psalm die gezongen werd in de liturgie van het Pesach-feest,

dat later die week gevierd werd, herdenking van de bevrijding uit Egypte.

Aan die psalmregel voegt de menigte een eigen regel toe:

“Gezegend, die komt in de naam van de Heer - de koning van Israël.”

De menigte mengt dus nationale gevoelens, de palmtakken, een nieuwe koning;

én religieuze beleving, Psalm 118, het Pesach-feest,

tot een nieuw geheel,

dat verwarrend is, en waarin het nationale de boventoon lijkt te voeren.

We weten uit de geschiedenis en regelmatig uit het dagelijkse nieuws,

dat een mengsel van godsdienst en nationalisme,

religieuze overtuiging en het verdedigen van de eer van een land,

of dat nu in islamitische of christelijke culturen is,

krachtige explosieve mengsels op kunnen leveren,

die zich niet altijd in een gezonde richting ontwikkelen.

Als reactie op de palmtakken en het psalmgezang

haalt Jezus een ezel naar zich toe, die hij ergens langs de weg ziet,

en neemt daarop plaats (vs. 14).

Pas na de toejuichingen neemt Jezus dus plaats op de ezel,

in het evangelie van Johannes, en niet daarvóór.

Johannes, die schrijft na de andere drie evangelisten, onderstreept zo,

dat Jezus met de ezel iets anders wil zeggen, dan de menigte in gedachten heeft.

De handeling van Jezus sluit aan bij een woord van de profeet Zacharia (9: 9v):

“Jubel luid, dochter Sion, zie, je koning komt naar je toe,

een rechtvaardige, een bevrijder, een ootmoedige,

rijdend op het veulen van een ezelin.

Dan zullen de strijdwagens en paarden weggedaan worden

en de koning zal vrede verkondigen - tot aan de einden der aarde.”

Komt deze symbolische handeling van Jezus over?

Johannes bekent, dat de leerlingen van Jezus die dan bij hem zijn,

en al heel wat van hem gehoord hebben, niet begrijpen wat Jezus doet,

ze verstaan het teken niet.

De Farizeeërs, die kritisch toeluisteren, lijken er op vreemde wijze meer van te begrijpen.

Ze zeggen tegen elkaar: “Jullie zien dat we niets bereiken,

de hele wereld loopt achter hem aan.”

‘De hele wereld’ kun je opvatten als ‘iedereen hier’.

Maar Zacharia klinkt mee:

De vrede zal verkondigd worden: tot de uiteinden van de aarde.

Wat hier gebeurt op de Olijfberg heeft betekenis - voor de hele wereld.

B. Grieken (vs. 20-23)

Iets later in het verhaal melden zich Grieken bij de discipel Filippus,

met het verzoek om Jezus te mogen zien.

Johannes vertelt ons niet waar dat gebeurt.

Ik denk dat we er van uit moeten gaan, dat dat kort na de intocht is,

als Jezus in Jeruzalem is aangekomen,

als de festiviteiten voorbij zijn, de menigte is opgelost.

De Grieken vragen of ze Jezus kunnen zien,

hij is dan niet meer in het openbaar zichtbaar, is een woning ingegaan.

De Grieken melden zich echter niet zomaar.

Ze komen, om wat ze zojuist gezien hebben, de intocht,

of waar ze anders in elk geval van gehoord hebben.

‘De vrede van de nieuwe koning zal reiken tot de einden van de aarde’,

had Zacharia geschreven.

En deze Grieken komen van ver buiten het land Israël, nog niet het eind van de aarde,

maar met hun komst beginnen de woorden van Zacharia werkelijkheid te worden.

De nieuwe vrede is ook voor hen bestemd, in hun vaderland.

Als Filippus en Andreas het verzoek aan Jezus overbrengen, antwoordt hij:

“Het uur is gekomen, dat de mensenzoon verheerlijkt gaat worden.”

Dat lijkt een afwijzing: Nu komt mijn beslissende tijd,

en er is geen tijd meer voor nog een apart onderhoud met de Grieken.

Maar nog meer, wil het waarschijnlijk iets anders zeggen:

Ook Jezus ziet de komst en de vraag van de Grieken als bevestiging,

dat zijn weg heil zal inhouden - tot aan de einden der aarde.

En wat Jezus deze week te doen heeft, in het uur dat komt,

zal ook ten goede komen aan deze Grieken.

C. Graankorrel (vs. 24)

Jezus zegt tot Filippus en Andreas: “Amen, amen, ik zeg jullie:

Als de graankorrel niet valt in de aarde en sterft, dan blijft hij alleen;

maar als hij sterft, draagt hij overvloedig vrucht.”

Jezus had eerder het profetische teken van de koning op een ezel laten zien,

een kleine koning wilde hij zijn.

Nu gebruikt hij een nieuw beeld, en verscherpt hij het vorige beeld.

Nog kleiner dan een koning op een ezel zal hij worden.

Hij zal worden tot een graankorrel, die in de aarde onder gaat,

die van het aardoppervlak verdwijnt.

Er zal niets meer van zijn koningschap te zien zijn.

Jezus had eerder, in de evangeliën van Mt., Mk. en Lk. op zichzelf gezinspeeld als een zaaier die zaad uitstrooit,

maar nu onder de druk van wat voor de deur staat, verschuift het beeld,

en wordt hij zelf het zaad, dat sterven moet.

Hij zelf zal in de aarde gelegd worden.

D. Vrucht

“Als de graankorrel valt in de aarde en sterft,

kan hij overvloedig vrucht dragen” - zegt Jezus tot Filippus en Andreas.

Jezus vertrouwt erop, dat zijn hemelse Vader zijn weg tot in de aarde zal bekronen,

dat er uit de graankorrel: een doorgaande beweging zal voortkomen,

dat een nieuwe korenhalm zal oprijzen, met nieuwe graankorrels in zich,

waaruit mensen op kunnen groeien,

mensen die een moeizaam, donker, doods bestaan achter zich laten en opbloeien

beschenen door hemels licht, door het licht van Pasen.

Zij zullen Jezus kunnen eren, als koning,

die op de weg door het donker naar het licht voor hen uit is gegaan.

E. Filippenzen 2: 5-11

Paulus giet deze weg van Jezus, eerst omlaag, de dood in, dan omhoog,

in een lof zeggend gedicht, een loflied, een hymne:

over de Zoon van God,

die zichzelf vernederd heeft - als een koning op een ezel,

die gehoorzaam is geworden tot in de dood

- als een in de aarde gestrooide graankorrel,

en dat daarom God hem heeft verhoogd - als een nieuwe korenhalm,

en dat Jezus als zo’n koning een naam krijgt boven alle anderen die zich leiders noemen,

opdat alle knie zich voor hem zal buigen - tot de einden van de aarde,

en dat tot eer van God de Vader.

Dit lied van Paulus geldt al volgens vroeg-christelijke traditie

als lezing op deze Palmzondag, aan het begin van de Goede Week,

als samenvatting vooraf van wat er later deze week volgt.

F. Een weg voor ons

Als Jezus spreekt over de graankorrel,

lijkt dat vooral op hem zelf betrekking te hebben: híj zal in de aarde gezaaid worden.

Maar de spreuk over de graankorrel is in algemene zin gesteld,

geldt ook voor wie bij Jezus wil horen, voor ons:

“Als de graankorrel niet valt in de aarde blijft hij alleen,

maar als hij sterft, draagt hij overvloedig vrucht.”

Je zelf nederig maken, trouw blijven aan je opdracht, aan de mensen rondom je,

erop vertrouwen dat God dan voor vrucht zal zorgen, zodat die weg toch goed blijkt te zijn,

dat er vrucht zál zijn, zoals bij Jezus is getoond

- dat is geen voor de hand liggende gang,

daarvoor moet je langdurig het lijdens- en paasverhaal van Jezus op je in laten werken.

De dichter Willem Barnard zegt in zijn grote bijbelse dagboek ‘Stille omgang’ (p. 218),

dat een mens een heel leven nodig heeft

om zich dat woord over de graankorrel eigen te maken,

en hij voegt er aan toe: een mens heeft daar niet alleen een heel leven voor nodig,

maar ook het eigen sterven.

G. Toejuichingen bij nader inzien, feestelijkheid (2)

De intocht in Jeruzalem is in het evangelie van Johannes door allerlei onbegrip omgeven;

én er komt terugkijkend, bij nader inzien, veel waarheid naar voren.

De Farizeeërs zeggen met tegenzin “De hele wereld loopt achter hem aan”, en ja zo is het, vlak daarna komen enkele Grieken als vertegenwoordigers van de heidense volken.

Want ook voor hen heeft het betekenis wat er die week in het joodse land gaat gebeuren.

En de menigte uit Jeruzalem roept “Gezegend die komt, de koning van Israël”,

en ja, Jezus zal koning worden, maar anders dan zij denken,

op een ezel, als een graankorrel,

en zo zal hij vrede aanbieden voor mensen persoonlijk

en voor de volken, tot de einden der aarde.

En ook al verstaat de menigte zelf niet wat zij zegt,

toch is het terecht als zij Jezus met palmtakken en met een psalm begroet en eer bewijst.

Alleen de leerlingen van Jezus weten het hele verhaal niet

wat zij ervan moeten denken, waar zij staan, wat zij moeten doen.

Zij zien het en verwonderen zich.

Zij willen bij deze koning blijven, maar er gebeurt te veel om het goed te kunnen bevatten.

Zij en wij mogen een heel leven gebruiken

om deze koning te verstaan

en hem te dienen.

Amen.