Artikelindex

Preek 25 december 2016, Kerstmorgen

Bijbeltekst: Lucas 2: 1-20

A. Het gebeuren in de nacht, en de stilte erna

Een bijzondere nacht hebben de herders meegemaakt.

Een lichtende gestalte die in het donker verscheen

en wonderbaarlijke woorden sprak over een menselijk kind,

in wie al de waarheid van God, en zijn genade en gerechtigheid

al verborgen aanwezig waren.

Dichtbij zou dat kind te vinden zijn, in de stad van David, in Bethlehem.

En rond die ene lichtende gestalte

had zich later gevoegd een menigte, een koor, van hemelse wezens, van engelen,

die zongen over

eer aan God in de hoge, en over vrede op aarde,

door dit genoemde kind.

Maar zo plotseling als de engelen verschenen waren,

zo snel waren ze later ook weer weggegaan,

opgelost in het donker van de nacht.

De nacht keerde terug op veld van Efratha, en de stilte keerde terug.

Alles zag er weer uit, zoals voordat de engelen kwamen.

Is er wel iets veranderd?

B. Keuze om wel of niet naar het kind toe te gaan

En wat gaan de herders dan doen?

Ze kunnen zich afvragen:

Hebben wij wel een bericht van engelen ontvangen, en via hen van de hemel,

of hebben we het slechts gedroomd,

hebben we ons samen mee laten voeren door emoties,

maar nu zien we toch dat er niets veranderd is in de werkelijkheid.

Maar ja, ze hebben wel een gemeenschappelijke ervaring gehad.

Zo kunnen mensen nu soms bijzondere ervaringen hebben,

in de natuur, onder de sterren, maar ook zo maar in huis,

ervaringen waarin iets van hogerhand zich aandient,

waar je niet bij kunt, maar wat weldadig aanvoelt,

opening naar een nieuwe werkelijkheid.

Maar als het maar even is, en je ziet er later niets meer van om te heen?

En als je alleen was, met wie kun je zoiets teers delen,

wie is bereid je te geloven?

Maar als mensen samen iets meemaken, samen een ervaring hebben,

een zelfde gevoel door hen heen is gegaan,

dan kan hun geloof sterker worden:

ja, er gebeurde wel degelijk iets vanuit de hemel.

De herders hadden ook kunnen zeggen:

Ja, we geloven wel dat er engelen waren,

en het was een mooie ervaring, iets om te onthouden en te bewaren,

maar ja, wij hebben nu eenmaal de schapen te hoeden, daarvoor worden wij betaald,

wij kunnen niet zo maar ons werk achter ons laten.

We hebben wel belangstelling voor het kind,

maar we hebben ook met andere eisen te maken.

Naar het kind op zoek gaan, dat gaat niet.

De zang van de engelen was mooi, maar daar laten we het bij.

En ook dit is herkenbaar.

Er zijn genoeg mensen in onze tijd

met enige belangstelling op religieus gebied, binnen en ook buiten de kerk,

er zijn heel wat mensen, die bijbelverhalen mooi vinden,

en die vaag het gevoel hebben dat bijbelse en christelijke waarden

hun nut kunnen hebben in een samenleving

die alle mogelijke kanten uit kan bewegen, zonder samenhang.

Maar, maar, we moeten nog zoveel meer,

en er wordt dit van ons gevraagd, en dat al geëist

en als we een beetje tijd over hebben, willen we zelf vooral nog dat en dat.

Sorry, zelf actief gaan zoeken naar een mensenkind, verbonden met God,

iets meemaken in een gemeenschap rondom dat kind van Kerst,

het gaat nou eenmaal niet,

nu niet tenminste, misschien later nog eens,

maar misschien is er ook dan geen tijd,

want dan zijn er weer andere eisen dan in deze tijd.

C. Gaan en vinden

De herders op het veld overleggen met elkaar: wat gaan ze doen?

En ze besluiten: “Kom, laten wíj dan naar Bethlehem gaan.”

De herders gaan op zoek naar een kind in een kribbe.

Hebben zij in Bethlehem naar een geboren kind moeten vragen? Lucas vermeldt het niet.

Als mensen vroegen waarom ze een kind zochten,

en de herders iets mompelden over engelen,

hebben de inwoners van het stadje hen toen hoofdschuddend

nagekeken, ach zulke goedgelovige herders…

Maar de herders zetten door,

ze ontdekken een afdak, een stal achter de herberg van het stadje,

komen binnen bij Maria en Jozef.

Zij vinden het kind zoals hun was gezegd, in doeken gewonden,

liggend in een kribbe, een voederbak, een trog voor dieren.

De herders hebben eerst alleen gehoord,

maar na hun zoeken en blijven vragen, kunnen zij nu zíen.

En ze beseffen: de woorden van de engel waren waar.

Kijk, zo gaat het ook met geloven in onze tijd.

Mensen horen vaak eerst iets over geloof,

van ouders, van vrienden, lezen iets op internet.

Dat kan mooi klinken, intrigerend zijn. En daar blijft het dan soms bij.

Maar je kunt ook zelf op weg gaan, gaan zoeken,

je moet vragen om verder te komen,

en dan kun je door ervaringen of door nadenken

zo ver komen, dat je merkt: hé, nu zíe ik er ook iets van,

ik neem het geloof waar als werkelijkheid,

ik kan het kind bijna aanraken, ik ben vlakbij,

en iets van licht straalt om het kind heen.

De herders hebben het bericht van de engel in gedachten

en vertellen dat aan Jozef en Maria.

En Maria vertelt wat zij eerder van een engel heeft vernomen.

De verhalen komen samen.

Maria, Jozef, de herders, ze leven samen van woorden uit de hemel.

Je zou kunnen zeggen:

Hier rondom het kind in de kribbe ontstaat een eerste christelijke gemeente,

van de ouders die al dicht om het kind waren

en van de herders die van buiten zich bij hen voegen.

Ondertussen, een ervaring kan op het eerste gezicht ook tegenvallen.

Want wat zien de herders nu helemaal?

Een kind, zijn ouders, de dieren van reizigers in de herberg.

Het kind is nog volstrekt weerloos,

de omstandigheden van zijn geboorte zijn armzalig.

Wat kan dit kind uitrichten in de grote wereld?

Je moet in het geloven soms ook door de schijnbare kleine dingen heen kijken, verder kijken.

Het kind ligt armzalig en weerloos in de kribbe,

en zo zal het later niet weglopen voor het lijden van mensen

in de wereld, maar naast hen komen, en zo betrouwbaar worden.

Het zal het lijden niet ontlopen, maar op zich nemen.

Het weerloze van het kind wijst al naar de barmhartigheid en goedheid

die het later zal tonen.

De herders beseffen dat het brengen van vrede op aarde, waar de engelen over zongen,

dat dat een lange en zware weg gaat worden voor het kind,

en voor wie het kind willen volgen.

De engelen waren maar even te zien,

en het kind zal soms ook verborgen zijn.

Maar de woorden over glorie in de hoge en vrede op aarde

zijn te mooi om los te laten, om op te geven,

om in te wisselen voor de vele gebruikelijke dagelijkse woorden en opdrachten en eisen,

waar de herders aan moeten voldoen.

Ze geloven de woorden van de engel en de woorden van Maria

en ze geloven in het Kind dat ze hebben gezien.

Wat doen de herders verder bij het Kind? Staan ze rondom de kribbe;

knielen zij neer, als teken van verering, dat zij dit kind willen dienen en volgen?

Lucas laat het open, hij is spaarzaam met wat hij vertelt,

en juist zo laat hij ruimte voor onze invulling, onze verbeelding.

D. Verder vertellen en teruggaan naar het dagelijks leven

Na het bezoek aan het kind, vertellen de herders aan anderen:

hun ervaring met de engelen, en het zien van het kind.

Ze kúnnen er over praten nu ze hebben gehoord én gezien,

ze zijn gesterkt in hun geloof.

Met wie spreken zij? Ook nu weer laat Lucas het open:

de mensen in de herberg, of elders in Bethlehem.

“En allen die het hoorden, verwonderden zich” - schrijft hij.

Ze worden door de herders aan het denken gezet,

komen ook voor de vraag, of zíj misschien het kind willen zoeken.

Dan keren de herders terug naar hun kudden.

Want het werk moet wel weer opgepakt worden.

Christelijk geloof plaatst je niet buiten de samenleving.

Maar er is iets veranderd in de herders.

Ze hebben iets meegemaakt van hogere orde, een kind dat hemel en aarde verbindt.

Ze hebben iets gevonden, dat vooraf gaat aan alles wat ze in hun dagelijks leven moeten doen,

dat de vragen en eisen die op hen afkomen: relativeert, lichter maakt;

omdat ze al iets hebben ervaren, ontvangen:

een vrede, een redding, die alles doortrekt.

Ze hebben gezocht

en wat ze hebben gevonden: zal voortaan doorklinken

in alles wat ze doen, en bij allen met wie ze omgaan.

Het licht van de kribbe

zal met hen meegaan.

Amen.